Het is niet zo netjes om Arnoldus Rotterdam los van de context en geheel buiten verband te citeren en daarmee een fatalistisch heidens Godsbeeld te creëeren.
Hierbij een lang citaat van dezelfde auteur uit hetzelfde werk.
Vraag. Hoe ontsteekt de H. Geest het oprecht geloof in onze harten?
Antwoord. Op een redelijke wijze.
1. Uiterlijk wel door het horen en lezen van Zijn Woord, zowel door de Wet als door het Evangelie, Rom. 10 : 17: Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.
2. Maar voornamelijk inwendig.
a. Door de geestelijke verlichting des verstands, Psalm 119:18: Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouw de wonderen Uwer Wet. 2 Kor. 4 : 6: Want God Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in 't aangezicht van Jezus Christus.
b. Door een verborgen aanrading van onderwerping, tot gehoor¬zaamheid des geloofs, Openb. 3 : 18: Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd, komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden. En de witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde. En zalf uw ogen met ogenzalf opdat gij zien moogt.
c. En door een krachtdadige onweerstaanbare overtuiging en over¬reding van de wil tot hetzelve, Jerem. 20 : 7: Heere, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden, Gij zijt mij te sterk geweest en Gij hebt overmocht. Hand. 16: 14: En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons, welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam, op hetgeen van Paulus gesproken werd.
Vraag. Wat is het voorwerp van het geloof?
Antwoord.
1. In 't gemeen, het ganse Woord van God, bestaande in de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament. 't Zij dat ze be¬helzen geschiedenissen van zaken die gebeurd zijn, 't zij voorzeggin¬gen, die nog zullen vervuld worden, 't zij leerstukken en geboden, die aan geen onderscheiden tijden worden bepaald, 't zij beloften, die God aan Zijn volk doet, 't zij bedreigingen die aan de goddelozen gedaan worden, 2 Chron. 20 : 20. Joh. 20 : 21.
2. In 't bijzonder en meer eigenlijk, het Woord des Evangelies, voor¬zover het Christus met Zijn volkomen gerechtigheid en God als in Hem verzoend, den zondaar voorstelt. Hier van Mark. 1 : 15: Bekeert u en gelooft het evangelie. Joh. 14: 1: Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. Joh. 3 : 18: Die in Hem gelooft, wordt niet ver¬oordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zoon Gods.
Vraag. Hoe verkeert het geloof omtrent de Heere Christus?
Antwoord.
1. 't Geloof, welke de H. Geest in onze harten ontsteekt, omhelst Jezus Christus met al Zijn verdiensten tot zaligheld, Joh. 1 :12: Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.
2. Dit geloof maakt zich de Heere Christus eigen in alles wat Hij is, bezit en doet ten goede van Zijn volk, Hoogl. 2 : 16: Mijn liefste is mijn, en ik ben Zijne, Die weidt onder de leliën. Gal. 2 : 20: Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.
3. 't Geloof zoekt niets meer anders buiten Hem, maar berust met dankzegging in de gemeenschap met Christus, Hoogl. 2 : 3: Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is Mijn liefste onder de zonen; ik heb groten lust in zijn schaduw en zit er onder en zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.
Vraag. Wanneer nu de zondaar door een waar geloof Christus aanneemt en Hem eigen maakt, hoe geschiedt dat?
Antwoord. In dezer voege, zodat een die waarlijk gelooft, Christus aanneemt.
1. Alleen, met verwerping van alles dat buiten Hem, is, als ten volle voldaan met Christus te genieten, Psalm 73 : 25, 26: Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn deel in eeuwigheid.
2. Geheel, zoals Hij in het evangelie werd aangeboden in Zijn ge¬hele Persoon. Geheel anders als een tijdgelovige, die Christus wel wil aannemen als Hogepriester, om zich met God te verzoenen, maar geenszins voor hun Profeet, om van Hem te leren de vuiligheid en schrikkelijkheid van de zonde en ijdelheid van de wereld; noch voor hun Koning, om al hun oogmerken en daden aan Zijn albeheer¬sende wil te onderwerpen, Luc. 19 : 14: Wij willen niet dat Deze Koning over ons zij! Nee, de ware gelovige neemt Christus geheel aan, tot hun Profeet, om van Hem onderwezen te worden; voor hun Hogepriester, om door Hem met God bevredigd en vrijgepleit te worden, tot hun Koning, om in al hun daden van Hem naar Zijn wil bestierd te worden, zeggende met Paulus, Hand. 9 : 6: Heere wat wilt Gij dat ik doen zal?
3. Volstrekt, zonder enig beding in allerlei gelegenheid, zowel in tegenspoed als in voorspoed; daar een tijdgelovige Jezus wel wil volgen naar Thabor, om met Hem verheerlijkt te worden, maar niet naar Golgotha, om met Hem verdrukking te lijden, daar geeft een waar gelovige zich aan Jezus over, om door wat weg het de Heere belieft hem ten hemel te leiden, Hebr. 11 : 25, 26: Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben, achtende de versmaadheid van Chris-tus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte.
4. Om Hemzelf; niet als een tijdgelovige, die Hem aanneemt uit we¬reldse beoging; als een stegelgreep om tot eer of rijkdommen te komen; gelijk de schare, Joh. 6 : 26: Gij zoekt Mij niet, omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt. Daar een waar gelovige Jezus alleen aanneemt, omdat hij zoveel beminnelijkheid in Hem ziet, dat hij met Zijn gemeenschap alleen ten volle tevreden is, Hoogl. 5 : 16: Al wat aan Hem is, is gans begeer¬lijk. Zulk een is mijn liefste, ja zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem.
5. Hartelijk, niet door blote woorden, maar met al de bewe¬gingen van het hart, die niet voldaan zijn, tenzij men zich Jezus den Heere heeft overgegeven en toebetrouwd, Rom.10:10: Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid. Psalm 27 : 8: Mijn hart zegt tot U: Gij zegt, zoekt Mijn aangezicht, ik zoek Uw aangezicht, o Heere!
6. Gewillig, zonder dat men met velerhande redenen daartoe behoeft gedrongen te worden. De ziel vindt zoveel schoonheid, heerlijkheid en beminnelijkheid in Christus, dat ze vanzelf bewogen wordt te be¬tuigen, Psalm 18 : 1: Ik zal U hartelijk liefhebben Heere mijn sterkte!
7. Volstandig, dat is, eens voor altijd. De tijdgelovige mag zich bij Christus voegen, zolang de voorspoed en het genoegen volgt. Hij druipt af in de dag der verzoeking, Matth. 13 : 20, 21, daar de ware gelovige een voornemen des harten heeft om bij den Heere te blij¬ven, Psalm 73 : 23: Ik zal dan gedurig bij U zijn; Gij hebt mijn rech¬terhand gevat.
Vraag. Kunnen wij veilig in het geloof op Christus ver¬trouwen?
Antwoord. Ja toch. Hiertoe worden wij vermaand, Jes. 26 : 4: Vertrouwt op den Heere tot in der eeuwigheid, want in den Heere Heere is een eeuwige rotssteen. Hoofdstuk 45 : 22 : Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer!
Vraag. Hoe wordt dat in onze belijdenis aangedrongen?
Antwoord. In dezer voege:
1. Dat het noodzakelijk moet volgen, of dat niet al wat tot onze zaligheid van node is in Jezus Christus zij; of zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, Zijn gehele zaligheid heeft.
2. Wat men nu zou zeggen:
a. Ten aanzien van het eerste, dat Christus niet genoegzaam is maar dat er nog benevens Hem iets meer behoeft, ware een al te on¬geschikte Godslastering. Want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Vlak tegen het getuigenis, Hebr. 7 : 25: Waarom Hij ook volkomenlijk kan zaligmaken degenen die door Hem tot God gaan. Hand. 4 : 12: Die zaligheid is in geen ander; want daar is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden.
b. Ten aanzien van het tweede, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, Zijn gehele zaligheid heeft. Dit kan niet geloochend worden. De Schrift zegt duidelijk, dat die in Hein gelooft, het eeuwige leven heeft, Joh. 3:36. En nooit beschaamd zal worden, Rom. 10 : 11.
Arnoldus lijkt me niets anders te zeggen dan in de DL staat in H1-16.